antivogel, jij met in mijn taal geen naam,
mechanische amerikaan,
hoe komt het dat ik mij als ik jou zie
woestijnbewoner waan,
en jij de stad waarin ik leef
erboven zwevend
reduceert tot zand,
machtige hand
die levens neemt
waar weinig tot geen
water is, ik richt mij
dorstig in dit waterland
tot jou, je antwoordt niet,
extensie van wat minder naamloos
des te meer onzichtbaar is
en daarom monopolisch als de
dood, waar is je bzzzzzzz
als ik vanavond mijn gordijnen sluit,
het licht, wat slapeloos maakt uit-
schakel, herstellen op het oog
voor weer een dag
van waarde zijn in de woestijns-
economie, die jij daar,
demiurg, zo hoog
boven ons, korrels, schept en overziet?
de bureaulamp in mijn kamer
schijnt op een tak in Jou en daar-
door kijk Je mij
aan. Jij,
zinsbegoocheling, van niets
een redding, Jouw bestaan
nu even zeker
als het leven
van mijn vrouw.
wat wil Je nou?
dat ik mij laat beschijnen
met het licht dat Je
weerkaatst? waar
zie Je mij voor aan?
ik hield haar hart vast
in het ziekenhuis,
kuste haar gesloten ogen,
terwijl Jij uit Je schaduw
trad en aan haar voeten-
eind ging staan,
ontdaan. is dat
Jouw licht? dat zwarte
residu
dat nu
dat Jij
geast alvast
op onze lijven achterlaat?
Joost Baars (1975) is dichter, essayist en boekverkoper. Zijn debuutbundel Binnenplaats verschijnt deze week bij Uitgeverij Van Oorschot. Zijn werk verscheen in Tirade, Liter en Het Liegend Konijn, en hij werkte samen met de internationale improjazzgroep Boi Akih. Voor Samplekanon vertaalde hij eerder poëzie van Dorothea Lasky en Morani Kornberg-Weiss.