Mijn beste vriendin had me gevraagd of ik kwam kijken naar haar zangvoorstelling. ‘Het is in Bennebroek en het kost vijf euro, maar dan heb je ook wat!’ Ik ontmoette Bettemiek op de eerste dag van de eerste klas van de middelbare school. Ik was een uitzonderlijk cynische twaalfjarige in een prepuberale punkfase, met veiligheidsspelden door mijn oor en veel meer oogpotlood dan mijn moeder goed had moeten vinden. Zij was elf, 1.75 meter en droeg een kinderbril en twee heel lange staarten. Ze vroeg of ze naast mij mocht zitten, en in mij gloorde voorzichtig een helemaal niet zo cynische hoop dat vriendschap op school misschien toch tot de mogelijkheden behoorde. We werden vrienden, keken samen Grease en Dogville, aten per jaar gemiddeld 52 tompoezen en zeiden heel vaak godverdomme om de dingen die op dat moment vreselijk waren, maar waarvan we heel goed door hadden dat ze ons leven in grote lijnen interessanter maakten. Ik ging naar haar marimbavoorstellingen[1], zij naar mijn poëzieavonden. Ik schreef een gedicht over de fietstocht die we samen gemaakt hadden naar Purmerend, waar zij geboren is, en ze zei dat ze ervan moest huilen.
Ze had nu net een paar maanden zangles, samen met haar zusje. Ze hadden al eerder samen op zelfverdediging, ballet, jazzballet en streetdance gezeten, en een driedaagse cursus borduren voor gevorderden gevolgd. Dit keer zouden ze samen ‘Anything you can do’ opvoeren uit de musical ‘Annie get your gun’[2]. Het leek me toepasselijk, aangezien die twee het principieel met elkaar oneens zijn over alles.
Bennebroek ligt in de buurt van mijn geboortestad, en is vooral bekend om zijn enorme speeltuin, de grootste van Europa. Op de ochtend vóór de voorstelling sms’te ik Bettemiek: ‘Waar dan in Bennebroek?’ en zij antwoordde: ‘In het Magic Art Centre.’
‘Naast alle magie staat het Magic Art Center garant voor hoogwaardig variété. Eenmaal binnen waant u zich in de ‘Crazy Horse Saloon’ in Parijs. Hier worden uw gasten op een verrassende manier gefêteerd op magie en goochelkunsten in combinatie met onze culinaire verwennerij. Het Magic Art Center in Bennebroek is het goocheltheater voor al uw zakelijke en private meetings en staat borg voor een unieke en onvergetelijke avond’, aldus de website.
In de bus naar Bennebroek verwonderde ik me over de kastanjebomen in herfstkleuren, want meer dan de grootste speeltuin van Europa zelf herinnerde ik me die bomen vanuit het busraam op weg erheen. Het lijkt alsof al mijn jeugdherinneringen vol staan met herfstbomen, en dat is geen quasi poëtische fantasie: de meeste van mijn vroege herinneringen spelen zich af tegen een decor van verkleurende bossen en parken.
Het was zondag. Ik had een klein kaartje getekend van hoe ik moest lopen vanaf de bushalte. Aan het einde van de weg liep ik bij een laag, betonnen gebouwtje tegen een wit konijn van bordkarton aan, met een briefje over de prestaties van ‘(juf) Debbie’, en ik wist dat ik goed zat. Bettemiek en haar zusje (de zusjes Grijns) waren helemaal aan het einde aan de beurt. Dat was tegen vijven, het was nu tien voor half drie en de unieke en onvergetelijke middag zou om drie uur beginnen.
Het Magic Art Centre is opgericht door tweevoudig wereldkampioen goochelen Richard Ross, de man van de linking rings. Toen hij op 55-jarige leeftijd in Bennebroek overleed, heeft zijn Franse weduwe Véronique het centrum overgenomen, die hierdoor de fabelachtige titel ‘Moeder van Nederlandse Magiërs’ heeft gekregen. Ik heb Véronique ontmoet en ze is extreem cool. Ze is het type Française dat je doet geloven dat alle Franse vrouwen mooi zijn. Behalve voor magie leent het theater zich ook voor verhuur aan derden en zo kwam (juf) Debbie er terecht met haar elf leerlingen, variërend van acht (een meisje met een heksenhoed dat de spits afbeet met een liedje over Foeksia de miniheks) tot achtendertig jaar (een man genaamd Boris, een lied uit Anatevka).
Na een half uur ongemakkelijk wachten in de regen met de moreel onberispelijke oudere zuster en de moeder van mijn vriendin, werden de deuren geopend door meisjes van een jaar of dertien die om de haverklap dubbel lagen van zenuwachtig gegiechel. Het interieur was niet te geloven; de muren waren zwart geverfd en behangen met foto’s van goochelaars in nonchalante poses met tijgers en knuffeldieren. Er was een glitterend gordijn. Er was een tergend traag opererende bar. Er waren tafels waar familieleden (en ik) zichzelf onder een stortvloed van overbodige wederzijdse excuses omheen groepeerden. Naast mij zat, tot mijn grote vreugde, de demente grootmoeder Grijns.
Iedereen die naar een voorspeelavond van een muziekschool gaat weet eigenlijk wel dat de meeste leerlingen ofwel geen talent, ofwel geen techniek, ofwel geen smaak zullen hebben. Dit laatste werd al bevestigd door het programma op het witte konijn: opvallend veel Glee, een paar musicalfavorieten, iets van Miley Cyrus, een magere ABBA-vertaling en het lied dat nooit ontbreekt, Michel van Anouk. Maar niemand gaat naar leerlingenvoorstelling om goede muziek te horen. Het hoofdmotief om naar de voorstellingen en open lessen van de tweehonderdvijfenveertig kunstzinnig vormende instellingen in Nederland te gaan, is trouw en steun aan de kunstzinnig gevormde. Je hoeft niet, maar hij of zij zou erg teleurgesteld zijn als je niet kwam, ergo, je moet. Dit geldt voor ouders (zeer hoge prioriteit) broers en zusters (hoge prioriteit vanaf en tot een bepaalde leeftijd), geliefden (hangt ervan af), vrienden (in principe lage prioriteit, maar hangt er ook vanaf) en grootouders (vanaf een bepaalde leeftijd liever niet).
Over het algemeen val ik binnen de kleine groep mensen die niet echt hoeven, maar toch komen. Bettemiek roept af en toe dat ik bijna een net zo constante factor ben als haar ouders. Ik houd namelijk van amateurs. Amateurs zijn minnaars van iets wat ze misschien nooit helemaal zullen beheersen, maar waar ze niettemin hun ziel en zaligheid in stoppen. Amateurs zijn zangers, schilders, pottenbakkers, schrijvers en acteurs die met opgeheven hoofd en verontschuldigende glimlach hun best doen en op hun bek gaan, en daarvoor verdienen ze respect. Ik haat musicals, maar werd diep geroerd door de opvoering van Jesus Christ Superstar van de middelbare school van mijn broer. En het mooiste is als de prachtig typecastte Maria Magdalena, Tony of Eliza Doolittle zijn/haar tekst niet meer weet, zichzelf verliest in een lang aangehouden toon die mooi zuiver begon maar wegschiet aan het einde, of als je aan haar gezicht kunt zien dat ze dit zó vaak geoefend heeft, en nu zal het verdomme goed gaan, voor de gymzaal vol ouders en verveelde schoolgenoten.
Ik weet dat ik niet alleen voor mezelf spreek als ik zeg dat amateurs ontroeren. Bij de opvoering van mijn middelbare schooltoneel van Romeo en Julia is er volgens mij meer gejankt bij de dood van Mercutio en R en J dan ooit om Bambies moeder, en dan niet alleen door de mensen die de tragische geliefden persoonlijk kenden, ik heb me in mijn min of meer marginale rol nog kapot geschaamd om mijn vader. Ik heb in mijn leven achtereenvolgens Brunhilde, de heilige Klara, dienstmeisje 3, prinses op de erwt, paranormaal begaafde heldin, ‘opstandelf’ en Friar Lawrence gespeeld.
Ik denk dat de ontroering voor een groot deel voortkomt uit het feit dat amateurs vaak rollen spelen die iets zeggen over henzelf. Eén van de eerste zangeressen in het Magic Arts Centre was Annabel, een jonge vrouw van een jaar of twintig, die er waarschijnlijk al vanaf haar zestiende uitzag als vijfenveertig: te zwaar, ouwelijke kleding en dito kapsel, montuurloze bril, die ze afdeed om te zingen. Volgens het programma ging ze Ik ben het niet uit de musical Wicked zingen.[3] Toen het licht in de zaal uitging en de intro van de karaoke-cd begon, draaide ze haar hoofd naar de zijkant en bleef, tamelijk melodramatisch, de glittercoulisse inkijken tot ze kon beginnen. Dit gebaar verbaasde me, het zou een typisch musicalgebruik kunnen zijn, maar in ieder geval zette het een toon voor het personage dat Annabel zingend zou gaan uitbeelden: gekwetst, vol verlangen en toch trots. Het liedje ging over een gevoel dat dit meisje ongetwijfeld niet onbekend was (daar hoef je namelijk echt geen groene heks voor te zijn): nooit in de categorie begeerlijk te vallen. Of in de woorden van de begaafde musicalvertalers van Nederland: ‘Lelijk eendje, nooit een zwaan.’
Het sentiment dat Annabel met dit nummer teweegbracht in het MAC was complex en gelaagd. Op het moment dat de bewuste lelijk-eendje-zin haar haperende stembanden gepasseerd was, wist iedereen in de zaal: o god, het gaat over haar. Dat is ongeveer even pijnlijk als een wildvreemde die je allerlei details van zijn matige seksleven vertelt. Maar dan kijk je, dan kijken wij, de zaal, naar haar gezicht en zien de tragische vermenging van musicalacteren met oprecht gevoel: oprechte zelfexpressie en oprechte moeite en zenuwen en schaamte voor die expressie, voor het feit dat het inderdaad over haar gaat, en dat zij geen bloedmooie musicalster is die een groene heks speelt, maar een te vaak gepest en gekwetst echt mens dat weet dat ze niet mooi is. De zelfreferentie van het lied is hier geen spel, en dat breekt onze harten, veel meer dan een actrice dat zou kunnen doen en we voelen ons zo vereerd, ondanks dat we nog steeds met samengeknepen billen zitten. Grootmoeder Grijns moest steeds heel gemeen lachen bij valse tonen. Ik hoop oprecht dat Annabel het niet gehoord heeft en al helemaal niet dat ik af en toe mee moest lachen, niet zozeer om de valse tonen zelf, als wel om het gevoel voor humor van mijn demente buurvrouw.
En dan was er Boris. Boris stal mijn hart en kreeg de zaal volledig op zijn hand. Hij was de oudste leerling, de enige man en had de charmante zelfspot zonder welke die positie bijna ondraaglijk zou zijn. Maar het mooiste aan Boris’ Tevye-interpretatie was zijn blik als het misging. Zijn opgeheven wenkbrauwen en trekkende mondhoeken maakten dat je bijna hoopte dat hij niet één noot zuiver zou zingen.
‘Amateur’ is een raar woord. Het lijkt te impliceren dat mensen die een bepaalde activiteit op amateurniveau beoefenen het doen uit liefde of voor de lol en professionele beoefenaars om een andere reden, uit een soort noodzaak of zo, wat vreemd zou zijn, omdat juist de professionals in verband worden gebracht met het dienen van ‘de zaak zelf’, de kunst, de muziek, wat dan ook, en de amateurs met het verlangen naar zelfexpressie, wat weer een soort innerlijke noodzaak is.
‘Amateur’ is ook een scheldwoord. Tenzij je jezelf uitdrukkelijk zo categoriseert door je te verbinden aan een organisatie die het woord amateur in zich heeft, ben je als de dood om amateur genoemd te worden in iets waar je je serieus mee bezig houdt, waar je alles wat je hebt voor inzet, wat misschien wel het enige is in je leven waarvan je overtuigd bent dat je het wil, etc.. Iemand een amateur noemen is hoe dan ook een beetje geringschattend en te zeggen dat juist de onkunde van diegene je ontroert, al helemaal. Mijn hele schets van de pijnlijke eerlijkheid van Annabel en de koddige uitglijders van Boris zou niet mogelijk zijn zonder dat ik mezelf op een bepaalde manier boven hen plaats, of anders gezegd: mijn cynisme wordt weliswaar doorbroken door respect en een gevoel van medemenselijkheid, maar daarmee verdwijnt het nog niet. Het is met de beste bedoelingen, maar als iemand zo over mij zou schrijven zou ik diep gekwetst zijn.
Tenminste, als het ging over een activiteit waarin ik mezelf niet als amateur zag en waarmee ik mezelf volledig identificeerde. Ik betwijfel of Annabel en Boris hun relatie tot het zingen zo zouden karakteriseren. Voor Annabel had het optreden duidelijke een therapeutische functie: ze wilde zichzelf laten zien aan de wereld, vertegenwoordigd door de gasten in het MAC, misschien omdat ze af wilde komen van schaamte of verlegenheid juist door die dingen te tonen, weet ik veel, in ieder geval leek het alsof ze dacht dat dit goed voor haar zou zijn. De ontroering die ik voelde over haar zenuwachtigheid en haar identificatie met de groene musicalheks was niet neerbuigend of spottend, hoewel het grensde aan pijn. Maar eerlijkheid doet nu eenmaal pijn.
Boris deed het volgens mij gewoon voor de lol en ik denk ook dat hij het absoluut niet erg zou vinden als mensen lol in hem hadden
(Bettemieks oma moest heel erg lachen om zijn dajiedeldiedels en biddibiddibams). De zusjes Grijns, die eigenlijk ook zichzelf speelden, twee kibbelende rivalen, hadden toch een effect op de zaal dat meer leek op dat van Boris dan op dat van Annabel. Ze maakten karikaturen van zichzelf en daarbij kwam zingen op de tweede plaats. Ze stalen de show met de act eromheen. Misschien is dit wel de kern van amateurisme: de auteur of artiest staat niet buitenspel, maar is onlosmakelijk verbonden met het product. Het laten zien van de persoonlijke ontwikkeling van de amateur is het doel van wat er opgevoerd wordt. Daarom zijn we ontroerd door schooltoneel: we zien kinderen die zich proberen in te leven in een oud verhaal. Daarom raakte Annabel mijn hart met haar onzekerheid en voelde ik me vereerd toen Véronique me wees op alle beroemde goochelaars die in haar theater hadden opgetreden. Oordelen over de kwaliteit zijn hier een aardige bijkomstigheid als ze positief zijn en niet bijzonder relevant als ze negatief zijn. Waar het in de eerste plaats om gaat is geraakt worden.
Misschien wist Bettemiek dat al veel eerder dan ik. Als ik erover nadenk zijn amateurisme en kitsch constanten in onze vriendschap. Zij overtuigde me vaak van de waarde van dingen als ik te blasé was om die zelf te zien en is de enige mens die ik ken die haar dankbaarheid voor een mislukt en onzinnig verjaardagscadeau niet hoeft te acteren. En wanneer ik zelf meurende kitsch aan de dag legde door (bijvoorbeeld) in het heetst van de strijd om volwassenheid noodlottig verliefd te worden en daar jaren en jaren over door bleef zeiken, heeft ze me nooit belachelijk gemaakt of me het gevoel gegeven dat ik niet zo’n levend cliché moest zijn en daardoor heeft ze me misschien wel geleerd zelf te onderzoeken of een cliché waardeloos is, in plaats van het maar alvast aan te nemen. Dat cynisme goedkoop is. Dingen die je moet leren als je op je twaalfde denkt dat je wel ongeveer alles weet.
Ik ben in de bus langs de kastanjebomen naar huis gegaan, in het besef dat ik ‘op verrassende wijze gefêteerd’ was. Niet op illusies en kunde, maar op schoonheid, een woord dat alleen een amateur nog zonder terughoudendheid in de mond kan nemen.
[1] Een marimba is een soort grote xylofoon, die je met vier stokken (twee in elke hand) bespeelt.
[2] Ik ken niemand die ooit de musical gezien heeft, maar ook niemand die het liedje niet kent.
[3] Ik geloof een akelig zoetsappig liefdesverhaal met een paar groene mensen.
–
Hannah van Binsbergen (1993) debuteerde in Samplekanon, publiceerde poëzie in Tirade en schreef in Trouw over David Foster Wallace. Vanaf nu zal zij in de rubriek ‘Flossen’ op Samplekanon maandelijks aantekeningen maken bij wat er tussen haar tanden blijft hangen.