restricties
je richt je naar iets dat niet van jou is:
uit een ooghoek bij de rivier zie je varens die
met dubbele bladeren, onderwerping, net als jij zijn
‘net als’ staat in je zinnen, in je benen en valt naar buiten
de vorm die je vindt wanneer je buiten loopt, de drempel overgaat en op straat
in grillige patronen omdat je in een stad bent waar je niet verdwaalt maar ook niet
thuiskomt, de loop van de rivier die zichzelf volgt en de oevers vormt in de stad en
de vorm van een huis naast andere huizen, een wilde vorm voor je richtende blik maar je
weet niet wat dat is, een dubbele
niche
om je in te vechten, naam van een ander en de lidwoorden wijzen naar hem of naar je, naar
een verleden en een aanwezigheid die zich vormt en doorvormt en ieders rug klapt zich
voorover
en zuigt naar buiten maar alles is buiten
en een buiten zijn met het andere
de restricties van patronen drijven je onophoudelijk en hardop noem je
de straten, andere mensen lopen naar het plein, een ovale vorm, zo ongeveer ken je die
vorm en zie je anderen doorsnijden in de verte de vorm en wat is dat, wild?
in een groef gesproken dubbele lijnen en wild zal een verspringing zijn
en de straat is een transformatie, de plek
van waar je seint en waar je wacht op het begin van een gesprek
kinderen met lange armen zitten in omheind terrein terwijl je kijkt. het is jouw woord op
straat en de straat is een berg want je bent buiten bij hen en de omheining is er en je roept:
kamers hebben een plattegrond, ook voor mij en de armen van de kinderen bewegen zo snel
en beginnen op een ritme te lijken en dat is het begin. omdat het ochtend is en je spreekt
om de kinderen heen, om de omheining heen, om de straat heen. de zon en een eigen
kamer in de stad, je ziet mensen, muren van huizen, staat op van het bankje op het plein en
begint met een richting, begint aan een nieuwe eenzaamheid