Waar is mijn haai
Het water stroomt de baai binnen.
Wat stroomt er met het water de baai binnen?
Jij bent deze baai, beste ik, vertel het me.
Je hebt het eerder gevoeld dit volstromen:
hoe de lege baai zich weggeeft aan water.
De baai zegt welkom tegen het water.
Jij, ik, zegt welkom, maar tegen wat?
Mijn angst voor haai is weg
maar het feest is ook ten einde.
Niet meer middernachtelijk zwemmen
en de plotse grip van een haaienkaak
aan mijn been. Geen geliefde
veilig op het strand, te dronken
om mee te zwemmen. Nee, ik zie nu
te veel wit om de pupillen van mijn lief.
Het gevaar is overal in gevaren. En
ik verlang terug naar het feest
en het eenzaam afdwalen van het feest
met mijn dronken lief. We zien wel
wat er gaat gebeuren. Ik vrees
alomtegenwordigheid, het niet
aflatende aanwezige.
Het goede maakt zich kenbaar
door ook afwezig te kunnen zijn
tussen al zijn aanwezigheid in.
Ik weet nu wat er te missen valt.
Zoveel meer dan ik eerder wist.
Ik mis mijn haai, die mooie
krachtpatser. Een heel
lichaam waardig.