In het Majellapark is het niet veel koeler dan thuis. Ik zoek een andere plek. De kelders van Hoog Catharijne zijn waarschijnlijk koel. Het lijkt me wel wat om in die kelders een boek te lezen.
Laatst keek ik naar de kunstwerken die overal in Hoog Catharijne staan als onderdeel van het project ‘Call of the mall’. De machteloosheid van kunst in de publieke ruimte, dacht ik. Het is zo beklemmend om een ruimte te moeten bewonen waar de totems van cultuurkritiek, goede smaak en hol engagement zijn bijgeleverd. Leest iemand die bijsluiter, anders dan schouderophalend? Ondertussen blijven de werkelijke bijwerkingen van de ruimte waarin ik me begeef, de radeloze loopbaan van die tragische spelende mens, een vermoeden. Een ongemak.
Vergunningsvolle zone. Zo heet het piepstukje Hoog Catharijne dat door de Finse Pilvi Takala is vrij gemaakt. D.w.z. dat Takala vergunningen heeft aangevraagd voor allerlei activiteiten die daar normaliter verboden zijn. Vrijgemaakt = afgekocht. Toch is het de aantrekkelijkste interventie –maar een gedomesticeerde interventie: zou iemand een echte interventie wel herkennen? – en direct vraag ik me af wat ik op die plek zou willen organiseren. Een voordracht, vrees ik. De boodschap van de zone blijft: dit is een kunstwerk, nu mag u even lekker gek doen. Dat deze pijnlijke gedachte ook weer het voorgesorteerde cultuurkritische effect is van Takala’s zone, is een gedachte die weer op een volgend niveau pijnlijk is en doodvermoeiend. De grenzen van de interventie, als gesanctioneerde annotatie, zijn hinderlijk elastisch. Wanneer kom ik mijn echte verlangen naar vrijheid tegen? Een stekelige inval: kritische interventies als kunst in de publieke ruimte benemen mij uiteindelijk het zicht op die ruimte.
Na dit gepeins wil ik een boek lezen in de kelders van dit woon-, werk- en winkelparadijs. Er wordt in de kelders na sluitingstijd regelmatig bier gedronken door horecamedewerkers. De celachtige kaalheid leent zich voor een ontsnappingspoging. Bovengronds moet de spelende mens zijn eigen lot vormgeven, ondergronds lees ik om verlost te worden van mijzelf. Anneke Brassinga in Bloeiend puin: ‘als ik Ouwens lees kan ik mij niet onttrekken aan zijn locaties en zijn ik, dat zich steeds nadrukkelijk als het centrum van waarneming en beleving kenbaar maakt, maar mij tegelijkertijd daarin drenkt.’
Door: Maarten van der Graaff