Berm
ik kniel voor de bloemen, de velgen
gebukt onder het lichaam
als ik opkijk
ligt er een kind tussen mijn benen
hoog boven mij trekken de brandganzen voorbij
Spitsbergen, Groenland, Nova Zembla
nu buig ik voor je fluwelen wimpers
je bloesem van het ogenblik
erfelijk is jouw dood en in mijn navel
ligt een bromvlieg
glanzend groen knisperend
mottige vlinders klapperen hun vleugels
zachtjes kriebelen aan mijn huig
een vrouw ligt kokhalzend op de asfaltweg
Donker
ik draai een gloeilamp in de tijd
op mijn handen en knieën zoek ik basmatirijst
mijn kruin richting je schort
je gouden armbanden in het donker
onder mijn bed vind ik
stof en zuurdesembrood
het brons van mijn haar vlecht je
na al die jaren nog steeds op een klein krukje
in de keuken, de radio aan
schrik je
van de snoek in mijn schoot, het brood in mijn strot
ik kan alleen luisteren naar je hartslag als je stil bent
en bang, heel bang