Dit is een vertaling van een artikel van Çağlar Köseoğlu dat eerder in het Engels verscheen op Contrivers’ Review, als onderdeel van de serie Readings.
De voorgenomen transformatie van Gezi-park in mei 2013 tot een replica van een Ottomaanse militaire barak had slechts een van de vele stadsvernieuwingsprojecten moeten zijn die de Turkse regeringspartij, de neoliberale en islamitische AKP, met grote snelheid bezig was te realiseren. Maar in plaats daarvan leidde het van boven opgelegde besluit over een van de laatste groene toevluchtsoorden in de binnenstad van Istanbul tot grootschalige protesten van mensen met zeer uiteenlopende culturele en ideologische achtergronden, die op fatale wijze slaags raakten met de politie. Destijds werd wat zich ontvouwde rond Gezi-park en spoedig in heel Turkije door Ali Bektaş in een globale context geplaatst:
Het leek alsof de wereld het tijdperk van de bezuinigingsrellen was binnengetreden. En toen ontplofte Istanbul. Er mag geen misverstand over bestaan: Istanbul is niet hetzelfde als Athene, Barcelona, Lissabon of New York. Wat in Turkije gebeurt is de andere kant van de antikapitalistische medaille. Het is een opstand tegen ontwikkeling. Het is een straatgevecht om steden die aan de mensen toebehoren en niet aan het kapitaal. Het is verzet tegen een autoritair regime dat zich gesterkt voelt door een economische boom.
Gezi‘s utopische momenten en eisen gaven aanzet tot een nieuwe cultuur van stedelijk protest tegen de roekeloze veronachtzaming door de overheid van openbare ruimte en tegenstand. Het is een ontmoedigende gedachte dat de AKP vandaag de dag, zo’n drie jaar na de veelbelovende Gezi-opstand, op effectieve wijze Gezi’s waarden en praktijken van pluraliteit, autonomie en directe participatie heeft weten te onderdrukken. Erdoğan’s partij is hierin geslaagd door een verstikkende mix van autoritair ‘majoritarisme’ en buitensporig politiegeweld.
Na dit ‘succes’ van de AKP, veranderde Turkije algauw in een repressieve en dodelijke chaos van apocalyptische proporties. Erdoğan’s regime wordt meer en meer geassocieerd met gewelddadige en buitenwettelijke beperking van politieke tegenstanders die doet denken aan de excessen van het totalitarisme. In de tussentijd werd Turkije geplaagd door een wrede reeks zelfmoordaanslagen, moorddadige aanvallen en diplomatieke crises. En na de algemene verkiezingen van juni 2015 wakkerde de regering de oorlog tegen de PKK opnieuw aan en initieerde ze een dodelijke militaire campagne tegen onschuldige Koerdische burgers.
De recente geschiedenis van Turkije wordt, met andere woorden, gekenmerkt door politieke instabiliteit en oorlog. Dit heeft volgens Dion Nissenbaum in mei, geleid tot de (weder)opkomst van het Turkse leger als machtige speler en bondgenoot van Erdoğan. Ongeveer op hetzelfde moment vestigde Gönül Tol met haar artikel De volgende militaire coup van Turkije (‘Turkey’s Next Military Coup’) aandacht op de tactische aard van deze alliantie en stelde zij dat “het leger weliswaar het onderspit delft, maar niet is uitgespeeld.” De AKP heeft zich inderdaad nooit beziggehouden met het consolideren van de democratie vis-à-vis het leger, maar zag het in plaats daarvan afwisselend als een rivaal voor en verstrekker van de macht. Cihan Tuğgal herinnert ons hieraan in een recent interview:
Het klopt dat de AKP grote zuiveringen heeft uitgevoerd (van vermeende kemalistische coupplegers) in het leger, maar dit moet ons niet de indruk geven dat de partij antimilitaristisch is. Aangezien islamisten weinig militair personeel hebben, heeft de partij op de vrijgekomen posten Gülenisten neergezet. Niet dat Erdoğan deze mensen per se vertrouwde, maar hij maakte desondanks hevig gebruik van ze in de strijd tegen de Koerden.
Het heeft er alle schijn van dat Turkije op 15 juli een zware prijs heeft moeten betalen voor het pragmatisme van de AKP ten aanzien van het leger, toen delen van de gewapende strijdkrachten het land probeerden over te nemen. Dit bracht verschrikkelijke beelden met zich mee van burgers die verpletterd werden door tanks en beschoten door legerhelikopters. Met deze weerzinwekkende couppoging is Turkije helaas in een meer dystopisch tijdperk terechtgekomen. De onverwachte aanval van het leger, die 237 doden tot gevolg had, vooral burgers, en ruim 2000 mensen verwondde, heeft bijna iedereen geschokt en de al giftige dynamiek van de Turkse politiek verder verergerd. Het is daarom niet verrassend dat de mislukte coup binnen een paar dagen een breed scala aan analyses heeft opgeleverd.
Een terugkerende kwestie is de identiteit van degenen die achter Turkije’s meest recente militaire interventie in binnenlandse politieke zaken zaten. Voor Erdoğan en zijn volgers is het duidelijk – en van meet af aan duidelijk geweest – dat zijn vroegere bondgenoot en inmiddels politieke aartsvijand, de in Pennsylvania wonende islamitische geleerde Gülen, achter de coup zit. Gülen’s langdurige, geconcentreerde en zeer antidemocratische inspanningen om politieke macht te verkrijgen in Turkije hebben tot dusverre geen openlijke geweldshandelingen gekend; zijn strategie is er een van geduldige infiltratie van belangrijke instituties door loyalistische cellen. Maar inmiddels is er enig bewijs, zij het niet doorslaggevend, dat wijst op een verband tussen de putschisten en de Gülen-beweging. Verschillende commentatoren, binnen en buiten Turkije, hebben betoogd dat Erdoğan weleens gelijk zou kunnen hebben op dit punt, aangezien – en dit zijn de woorden van Dani Rodrik:
We weten dat er een sterke aanwezigheid van Gülenisten is in het leger (en zonder hen had de eerdere poging van de regering om in actie te komen tegen hogere Turkse officieren – de zogeheten Ergenekon en Balyoz-zaken – niet kunnen worden ondernomen). Sterker nog, het leger was het laatste bolwerk van de Gülenisten in Turkije, aangezien Erdoğan de sympathisanten van de beweging in de politie, het rechtsapparaat en de media al had verwijderd.
We weten ook dat Erdoğan een grote actie voorbereidde tegen de Gülenisten in het leger. Er waren al een paar officieren gearresteerd voor het fabriceren van bewijs in eerdere rechtszaken en het gerucht ging dat een grootschalige zuivering van Gülenistische officieren in voorbereiding was voor de vergadering van de Hoogste Militaire Raad, volgende maand.
Volgens Ahmet Şık, een vooraanstaande journalist en expert in Gülen, heeft de Gülenistische beweging mogelijk samengewerkt met andere facties binnen het Turkse leger omdat het niet genoeg macht heeft in de gewapende strijdkrachten om zelf een coup te realiseren.
Anderen, inclusief – en dat is geen verrassing – Gülen zelf en een aanzienlijk aantal mensen in Turkije op sociale media, hebben gesuggereerd dat Erdoğan de coup zelf in scène heeft gezet of moedwillig heeft laten gebeuren, zodat hij het ultieme voorwendsel aangereikt zou krijgen om zijn verfoeilijke politieke agenda te implementeren. Of dit waar is of niet – en het zou niet moeten verbazen als het laatste het geval zou blijken – het lijkt politiek van belang dat zelfs een couppoging, die onder meer de meedogenloze moord op ongewapende burgers en bombardementen op het Turkse parlement, de inlichtingendiensten en het presidentieel paleis door militaire vliegtuigen en helikopters inhield, causaal kan worden herleid naar degene die uiteindelijk het doelwit ervan is: Erdoğan. In het huidige Turkije kunnen zelfs de meest grondige en bloedige verstoringen van het dagelijkse politieke leven worden ervaren als theatraal, met Erdoğan als poppenspeler. Het verrast dus niet dat de dagelijkse politiek een hermeneutiek van de samenzwering beoefent, aangewakkerd door Erdoğan’s opportunistische framing en verdraaiing van ontwikkelingen in Turkije en het buitenland, waarin hij zowel de rol van slachtoffer als overwinnaar speelt.
Hoewel op het moment – en misschien nog wel veel langer – veel kritische vragen rond de mislukte coup onbeantwoord blijven, laat Erdoğan’s strategische weerwoord op de recente gebeurtenissen niet veel ruimte voor de verbeelding. Zoals Roger Cohen voorspelt in The New York Times:
Snelle druk van Erdoğan om de grondwet te hervormen door een referendum en een presidentschap te creëren met overweldigende uitvoerende macht is mogelijk. Hij kan nu hard maken dat enkel zulke macht zijn vijanden op afstand kan houden.
Jerome Roos biedt een soortgelijk inzicht in ROAR Magazine wanneer hij betoogt dat de couppoging Erdoğan voorziet van de “volkssteun die hij nodig heeft voor de lang verlangde constitutionele hervorming die van Turkije een presidentiële republiek zou maken.” En Burak Kadercan, op War on the Rocks, spreekt van
Erdoğan’s drang naar wat een ‘absoluut presidentschap’ genoemd kan worden, verwant aan de absolute monarchieën van de eeuw van Lodewijk XIV. Hoewel Erdoğan nog altijd president is, verleent de huidige Turkse grondwet zeer beperkte bevoegdheden aan het ambt van de president. Erdoğan heeft de grondwet continu opgerekt sinds hij in dienst is getreden, maar wat hij werkelijk wil is een grondwettelijke wijziging die zijn ultieme wens zou realiseren: een presidentschap met absolute uitvoerende macht zonder tussenkomst van de rechterlijke macht.
Er is momenteel, inderdaad, geen enkel teken (en Erdoğan’s politieke voorgeschiedenis suggereert dit evenmin) dat hij zal voortbouwen op de eensgezinde houding van de vier grootste partijen van Turkije en de overweldigende meerderheid van de bevolking tegen de militaire coup door het herstellen van vertrouwen in democratische instituten en praktijken. Sterker nog, post-coup Turkije wordt gedomineerd door koortsachtige zuiveringen, die nu al hebben geresulteerd in tienduizenden schorsingen en ontslagen in verschillende sectoren, inclusief het rechterlijk apparaat, de veiligheidsdiensten en het onderwijs. Op 20 juli kondigde Erdoğan officieel voor drie maanden de noodtoestand af na een bijna vijf uur durende vergadering van de Raad van Nationale Veiligheid. De volgende dag verklaarde Turkije dat het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens tijdelijk zou worden opgeheven. Op zondag 24 juli eiste Amnesty International dat Turkije onafhankelijke toezichthouders zou toestaan vanwege vermeende marteling van gevangenen. Op 25 juli verschoof de overheid de focus van hun hardhandige optreden naar journalisten.
Een ander verontrustend en onheilspellend gevolg van de couppoging en de navolgende afwending is de verschijning van een nieuwe politieke actor op het Turkse podium: een nationalistische menigte met een islamitische beeldtaal en leuzen, waarvan de leden momenteel tot nationale helden worden verheven door de overheid. De mensen die in opstand kwamen tegen de putschisten werden de straat op geroepen door Erdoğan op nationale televisie en hierna onophoudelijk door moskeeën verspreid over heel het land. (Dat deze oproep in eerste instantie via FaceTime plaatsvond draait het narratief van technologische protesten vaardig om.) Zij waren terecht woedend en, zoals Spyros A. Sofos opmerkt, vormden geen homogene en unitaire entiteit:
Eerst kon men waar gewelddadige confrontaties plaatsvonden, meestal in de nabijheid van de politie, licht gewapende menigtes waarnemen die, af en toe, genoten van het vergieten van bloed door hun tegenstanders. Toen kon men onder de opstandige massa’s, die de straat op waren gegaan om hun bezwaar tegen de coup te uiten door enkel hun fysieke aanwezigheid, supporters van de overheid herkennen, gemobiliseerd door de oproep van het politieke leiderschap van het land, ofwel door de AKP of het netwerk van moskeeën, ofwel door de oproepen van de imams vanuit de moskeespeakers en minaretten.
Hoe dan ook, het nieuwe tijdperk van Turkije, ingeluid door het voorkomen van een militaire coup met hoogstwaarschijnlijk desastreuze gevolgen, wordt gekenmerkt door een bijzonder soort autoritarisme dat gericht is tot de straat en daar ook gereproduceerd wordt door zijn achterban, allemaal klaar om ‘het land te verdedigen’ en sommigen van hen blijkbaar om in zijn naam te lynchen.1 Dit alles volgens het nationalistische, etatistische en religieuze principe van opoffering. Dit lijkt meer te zijn dan wat Ayşe Kadıoğlu ‘autoritarisme met een populistische inslag’ noemt in een stuk op openDemocracy, waar ze de gefaalde couppoging vergelijkt met de Rijksdagbrand van Duitsland. Het zou een grove oriëntalistische vergissing zijn om de mensen, die antwoord gaven op de oproep van hun leiderschap om naar buiten te gaan, te reduceren tot onnadenkende en bloeddorstige fanaten. Het zou ook het ongekende geweld, trauma en sterven bagatelliseren die de putschisten die avond ontketenden. Echter, er is een direct en intiem verband tussen het bevel van bovenaf en de gedemonstreerde ‘nationale wil’, die nu gefetisjeerd wordt door de AKP. En er moet gewaakt worden voor de toekomstige mogelijkheid dat Erdoğan of zijn partij sommige van hun devote civiele militanten mobiliseren tegen mensen die de straat opgaan om te protesteren tegen misbruik van macht, wederrechtelijke moorden, corruptie, gentrificatie, onderdrukking of neoliberaal beleid – mensen die niet de door de staat bekrachtigde nationale wil belichamen. Slechts een dag na de couppoging waren er alarmerende berichten over politieke en religieuze minderheden die werden aangevallen in sommige buurten van Istanbul, Ankara, Malatya en Antakya.
De straten, vooral na de Gezi-opstand van 2013, waren de locus van politieke verandering voor links in Turkije. De pleinen en vele andere stedelijke plekken waren – door protesten en claims over hun publieke karakter – opgeladen met een progressieve verbeelding. De laatste weken is dit op pijnlijke wijze veranderd. Met de president en de minister-president die hun supporters oproepen om de pleinen te blijven bezetten om ‘de democratie te vieren’ en hun retoriek van de lijkwade (die de bereidheid om te sterven symboliseert), zijn de straten een plek geworden die wijst op sektarische en mogelijk dodelijke strijd. Zoals Cihan Tuğal observeert aan het einde van een analyse die zin probeert te geven aan deze nieuwe verhouding tussen de AKP en haar supporters via de categorieën bonapartisme en neofascisme:
De meeste pessimistische voorspellingen over de nasleep van de gefaalde coup hebben de aandacht gericht op hoe het Erdoğan’s verlangen naar een almachtig presidentschap zal vervullen. Het gevaar dat Turkije wacht is groter dan dat.
De kwalijke paradox in post-coup Turkije is dat de mensen die de ondemocratische coup officieel hebben verhinderd, in wezen, supporters zijn van een uiterst ondemocratisch regime. ‘Democratie’ is, samen met synoniemen van ‘Gülen’, de meest gebezigde term door het regime en zijn volgelingen sinds 15 juli. Dit verhult het feit niet dat de gemakshalve beperkte opvatting van democratie van de AKP fundamenteel electoraal is. In de woorden van Zeynep Gambetti:
Dit is een politiek van het stembiljet, waar zowel legitimiteit als een vrijbrief worden verkregen op grond van het feit verkozen te zijn alleen. Zonder werkelijke discussie, deelname of respect voor de mening van de minderheid, laten politieke praktijken en discoursen weinig ontsnappingsmogelijkheden: het electoraat moet ofwel de AKP steunen of de last van medeplichtigheid dragen in plotten om het land te destabiliseren, de nationale wil te ontkennen en economische ontwikkeling te belemmeren.
Deze laatste interventie van het leger bevestigt dat we getuige waren van een zeer instabiele en oppervlakkige vorm van democratie onder de AKP, waarvan nu, na de couppoging, alleen de meest kwetsbare resten over zijn. Het enige positieve aan de couppoging, op het voorkomen ervan na, is het feit dat er geen steun voor was vanuit de bevolking. En terecht, want zoals Djene Bajalan beweert, zijn de Turkse gewapende strijdkrachten geen progressieve kracht, en zijn ze dat ook niet geweest. En in tegenstelling tot wat sommige buitenlandse beschouwers geloven, houdt een militaire interventie niet ineens in dat er hoop is wanneer die toevallig in Turkije plaatsvindt. De couppoging heeft elke vorm van antimilitaristische politiek een zware slag toegebracht (en niet alleen degenen die de macht in handen hebben).
Er bestaat nog steeds een toekomst voor Turkije – waarvan Gezi een glimp bood – die zowel ontsnapt aan de stuitende logica van de coup als de weg naar democratie, als aan het lege, polariserende en eigenrechtelijke discours van democratie van de AKP. Maar voor nu lijkt dit, ondanks het immer onvoorspelbare traject van Turkije, een al te verre horizon.
1 Er is beeldmateriaal dat suggereert dat een menigte enkele soldaten heeft gelyncht nadat zij zich hadden overgegeven.
Çağlar Köseoğlu (1985) is dichter en debuteerde op Samplekanon. Zijn debuutbundel, 34, verscheen vorig jaar als chapbook bij uitgeverij Stanza. Momenteel is hij de gastschrijver van literair tijdschrift nY en redacteur van Contrivers’ Review.
Dit artikel is gelicensieerd onder een Creative Commons licentie Naamsvermelding-NietCommercieel-GeenAfgeleideWerken.