Twee mensen – Baltimore – 1964
Vertaling: Lars Meijer
Ik had twee liefjes en ik schaamde me niet. De eerste was Jack. Hij was zeventien en ik was vijftien. De huid op zijn gezicht was zo strakgespannen over zijn uitstekende botten dat ik me zorgen maakte om zijn hoofd, eenzelfde soort angstvallige affectie die iemand kan hebben voor de veiligheid van een ei.
Hij droeg zijn zwarte haar helemaal ingevet met plukjes die rond zijn lusteloze ogen kringelden. Jack had alleen zwarte kleding en deed zijn sigaretten in de opgerolde mouwen van zijn zwarte T-shirts, zodat zijn spieren, die groot waren voor iemand met zijn magere postuur, beter uitkwamen.
Ik heb hem ooit in het ziekenhuis bezocht; hij had virale hepatitis en levercirrose overgehouden aan zijn vier jaar lange alcoholverslaving.
Hij zag er niet erg goed uit daar, helemaal vergeeld in een afgesloten, schemerblauwe kamer.
Zijn bezoekers waren verplicht ziekenhuiskleding en operatiehandschoenen te dragen, ook maskers moesten over de neus en lippen, wat hem nogal frustreerde want iedereen leek somber en sinister zo zonder glimlach.
Mijn neus en lippen waren de eerste neus en lippen die hij in twee weken had gezien… nadat zijn moeder vertrok deed ik niet alleen mijn masker af en jas af, maar ook mijn broek uit, en dook bij hem in het ziekbed. Ik was niet bang. Ik was zo intiem geweest als maar kon tot hij ziek werd, maar ik hield toch mijn rubberen handschoenen aan.
Hij was erg ziek, vrij besmettelijk. En hij zag er slecht uit, maar ook sexy, zoals Proust op zijn sterfbed. Ik was verliefd, en we waren tieners met verkering.
Hij was van school getrapt, omdat hij zelfgemaakte drank (mais whiskey, gekregen van zijn oom) naar school had meegenomen, al zijn vrienden dronken had gevoerd tijdens het tussenuur en had geprobeerd om zijn geschiedenisleraar, die de drank had weggegooid, in elkaar te meppen.
Jack had een Impala, een zwarte cabriolet met rode opgerolde en geplooide kuipstoelen, voorwielaandrijving, dubbele uitlaat, profielloze banden, rolbeugels, geluiddempers, grote piepschuimen dobbelstenen aan zijn achteruitkijkspiegel, en natuurlijk meerdere versnellingen.
Hij dronk Sloe Gin, of Lairds Applejack, of soms, als hij niets anders kon vinden, een Thunderbird. Hij at kaakzwaaiers (XTC) alsof het snoepjes waren. Hij noemde ze kruispunten, vanwege de X die op de pillen stond.
Mijn andere liefje was Gloria. Ze zat drie rijen voor me bij wiskunde. Ik keek naar de achterkant van haar kapsels. Elke dag zat het weer anders: een suikerspin, pijpenkrullen, opgestoken, kort geknipt, zijwaartse vlecht, Franse vlecht, geknoopte paardenstaart, dubbele geknoopte paardenstaart.
Wat ik het leukst aan haar vond was de manier waarop haar hoofdhuid glom door het touperen alsof haar hoofd een mango was en de spuuglokken die naast haar oren waren geplakt met transparante nagellak. Ze had ook een ernstige nagelbijtverslaving. Ik hield zelfs van de wratten en nicotinevlekken op haar wijs- en middelvinger. Zij trok alles naar een hoger niveau.
Mijn zaterdagavonden bracht ik met Gloria door vanaf het moment dat Jack met bloederige ogen uit gevechten kwam. Als hij in het ziekenhuis lag, bleef ik het hele weekend bij haar. Ik sliep in haar eenpersoonsbed in de containerwoning van haar ouders en dan zat ze een beetje aan me. Ze bleef maar zeggen, ‘Doe gewoon alsof ik Jack ben. Doe gewoon alsof ik Jack ben.’
Toen we ermee begonnen moest ze me nog een beetje in de stemming brengen, maar in de weken die erop volgden hoefde ik me niet meer in te beelden dat ze Jack was.
Jack en Gloria mochten elkaar en niemand vermoedde dat er iets tussen Gloria en mij speelde. Voor de buitenwereld waren we beste vriendinnen, allebei voorzien van brandbare kapsels, strak gespoten met lak en zo hoog mogelijk opgestoken. We droegen de strakste rokjes, zwart en zo strak dat we er kreupel van werden, witte overhemden met kanten randjes rond de kraag en mouwen en puntbeha’s en torenhoge stiletto’s eronder. Met die schoenen, met dat haar, waren we de langste mensen op school. Menig meisje zou er hoogtevrees van krijgen. We maakten iedereen die naar ons omkeek duizelig.
We klakten door de gangen van de middelbare school op onze hakken, die ik in mijn kluisje moest bewaren en ‘s ochtend aantrok. Mijn moeder liet me op ballerina’s naar school gaan.
Wanneer Jack in het ziekenhuis lag, versierden we samen jongens, rookten sloffen sigaretten weg, snoven lijm en dronken hoestsiroop met codeïne voor de kick.
Ik besloot Jack niet meer te zien en zijn ring met initialen af te doen op het moment dat hij voor inbraak naar de gevangenis moest. Ik besloot Gloria niet meer te zien op het moment dat ze zwanger werd en besloot te trouwen met Ed, haar vriendje, terwijl ze bleef zeggen dat ze lang niet zo van hem hield als van mij.
Jaren later kwam ik erachter dat Jack, die altijd wel met literatuur bezig was, meth gebruikte en aan een roman werkte, omdat hij niet meer kon drinken vanwege zijn lever.
En Gloria… die meid… dat heldere licht, stierf nadat er siliconen in haar kleine borsten waren gespoten. Ze hadden zich door haar hele lijf verspreid en veroorzaakten kleine bultjes op elk deel van haar huid, totdat ze tenslotte haar longslagader en aorta bereikten en ze stierf aan een siliconen hart.