Onder het teken van Madame Satan: Queer schrijvers in Brazilië – Ricardo Domeneck

Bij dit essay zijn op Samplekanon gedichten van Roberto Piva, Horácio Costa en Ismar Tirelli Neto gepubliceerd. Adri Boon vertaalde de gedichten naar het Nederlands. De Nederlandse vertaling van dit essay is van Jetske Brouwer. Lees hier het Engelstalige origineel.

1.

Wanneer ik terugkijk op mijn jeugd in het Brazilië van de vroege jaren tachtig, sta ik vaak versteld van de vreemde dubbelzinnigheden in de samenleving die me toen omringden. Geboren in 1977 tijdens de regering van Ernesto Geisel – een van de generaals die de Braziliaanse militaire dictatuur (1964-1985) leidden en om de vier jaar van positie wisselden om de schijn van democratie op te houden – werd ik van jongs af aan geconfronteerd met beelden van homoseksuele mensen op televisie, ondanks de conservatieve moraal van het regime. Een van die figuren was de zanger Ney Matogrosso (1941). Na een succesvolle carrière met de band Secos & Molhados, die midden jaren zeventig op het hoogtepunt van de dictatuur de morele codes trotseerde, was hij een vaste gast bij muziekprogramma’s.

Secos & Molhados

Nog opzichtiger in zijn uitdagende manier van doen was Clodovil Hernandes (1937-2009), een voormalig modeontwerper die presentator werd van een van de populairste late-night interviewprogramma’s van de jaren tachtig. Clodovil, zoals hij bekend stond, was openlijk gay en iedere avond op televisie, wat mijn vader er vaak toe aanzette om – tussen het lachen om zijn grappen door – homofoob commentaar te brullen. En ik moet Roberta Close noemen, een transseksuele performer en model, vaste gast op televisie, Playboy-bunny en destijds mogelijk een van de stevigste uitdagingen van wat Brazilianen onder mannelijkheid verstaan. Het verlangde gevaar, het gesmoorde verlangen naar haar. En toch herinner ik me vrij helder dat zij in de woonkamer geen ongemak leek te veroorzaken wanneer ze op het scherm verscheen. Ja, er werd altijd vermeld dat ‘zij een hij was’, maar dat werd vaak gevolgd door de zin ‘mas é linda’ [maar ze is zo mooi], altijd met het vrouwelijke voornaamwoord.

Maar dit is de bedrieglijke openheid van een land dat zwaar conservatief is en gewelddadig, vaak zelfgenoegzaam. In diezelfde jaren, zoals Rita Moreira bespreekt in haar documentaire Hunting Season, werden homoseksuelen in de grootste stad van Brazilië, São Paulo, naar willekeur vermoord. Het is beklemmend om naar sommige interviews te kijken waarin burgers openlijk voor de camera zeggen dat ‘dit is wat homoseksuelen verdienen’. Hoewel homoseksualiteit in Brazilië nooit werkelijk bij wet is gecriminaliseerd, werd het paradoxaal genoeg pas in de jaren negentig van de lijst van psychologische stoornissen gehaald.

Rita Moreira, Hunting Season

2.

Een van de eerste pogingen om alternatieve vormen van seksualiteit buiten de westerse, heteroseksuele norm in kaart te brengen in het gebied dat we nu Brazilië noemen kwam van João Silvério Trevisan. Hij onderzocht de bewaard gebleven documenten van reizigers, missionarissen en kolonisten om een beeld te krijgen van Amerindiaanse seksuele praktijken van voor de Portugese invasie van 1500. Het is een monumentale en bijna onmogelijke taak, vijf eeuwen later. De titel van zijn invloedrijke werk, Devassos no Paraíso [Perverselingen in het Paradijs, 1986], ontleende Trevisan aan een citaat van de conservatieve historicus Abelardo Romero (1907-1979), die in dergelijke bewoordingen Amerindianen en hun seksuele vrijheden van voor de christelijke inval beschreef. De informatie is schaars. Trevisan citeert een Duitse reiziger die gevangen werd gehouden door de Tupinambá-stam, Hans Staden (1525-1576). Deze beschreef hoe verslagen vijanden het recht werd gegeven om voordat zij ter dood werden gebracht het bed te delen met zowel de vrouw als de dochter van het stamhoofd van de overwinnaars.

Andere reizigers schreven over de openheid waarmee Amerindianen met genoegen over hun seksuele escapades spraken, hun polygamie en polyandrie; of over hoe jaloezie onder de bekende stammen niet leek te bestaan. Maar van alle praktijken die die eerste christenen in de tropen choqueerden, riep geen enkele zoveel religieuze ijver en toorn op als die we nu homoseksualiteit noemen, hoewel men destijds de Latijnse benaming prefereerde: peccatum nefandum. We zijn aangewezen op de verslagen die Europese christenen hebben nagelaten, alleen via hen kunnen we ons proberen voor te stellen welk scala van morele codes er mogelijk heeft bestaan onder de honderden verschillende stammen die voor 1500 het gebied bewoonden.

De Portugese jezuïtische priester Manuel da Nóbrega (1517-1570), de eerste overste van de jezuïetenorde in het koloniale Brazilië en een bekende historische figuur, beschreef daarentegen hoe de christelijke indringers in eerste instantie juist aan de Amerindiaanse morele codes werden onderworpen. In een van zijn brieven merkt hij aan dat veel Portugese mannen Amerindiaanse mannen tot vrouw maakten, ‘volgens het gebruik van het land’. Over de Tupinambá-natie schreef hij: ‘Ze zijn erg gesteld op peccatum nefandum, en zien het niet als een schanddaad; en diegenen die zich viriel achten bogen op dergelijke veroveringen, noemen die beestachtigheid moed; en onder hun stammen in de wildernis bevinden zich mannen die in openbare huizen liggen, klaar voor diegenen die hen als publieke vrouwen zouden willen’. Pero de Gândavo zou in 1576 schrijven dat de Amerindianen ‘zichzelf overgaven aan de obsceniteit van sodomie als ware ze verstoken van mannelijke rede’. Hij is ook de eerste schrijver die de specifiek lesbische relaties onder de Tupinambá weergaf: Amerindiaanse vrouwen die een huwelijk met een man weigerden en in plaats daarvan ‘vrouwen als man [namen], en met hen al dat deden wat voor man en vrouw is bedoeld’. Onder de Guaicurus bevonden zich sociaal geaccepteerde leden die bekendstonden als ‘cudinas’, gecastreerde mannen die zich kleedden en leefden als vrouwen. En onder de Bororos hadden jongemannen seks in de ‘mannenhuizen’, die verboden waren voor vrouwen.

Deze botsing tussen Amerindiaanse en Europese mores zou door de eeuwen heen blijven plaatsvinden, en werd later nog complexer met de komst van miljoenen ontvoerde mannen en vrouwen uit Afrika, die als slaaf moesten dienen. Dit geweld beperkte zich evenwel niet altijd tot vocabulaire en narratief. Een van de meest beruchte gevallen was dat van een Tupinambá man die Tibira heette en beschuldigd van sodomie op barbaarse wijze werd geëxecuteerd: in 1614 werd hij met zijn mond aan een kanon gebonden, in opdracht van de Franse missionaris Yves d’Évreux (1577-1632) van de orde van minderbroeders kapucijnen.

3.

Deze lange inleiding op het werk van queer dichters in Brazilië is noodzakelijk om te contextualiseren in wat voor conflictueuze, seksueel ambigue en complexe samenleving dit soort poëzie plaatsheeft. Voordat openlijk homoseksuele auteurs zoals Lúcio Cardoso (1912-1968) of Roberto Piva (1937-2010) voor het voetlicht traden, was homoseksualiteit in de Braziliaanse literatuur al wel besproken, maar meer tersluiks en altijd omgeven door schandaal. In 1888 publiceerde de opvallende auteur Raul Pompeia (1863-1895) in Rio de Janeiro de roman The Atheneum, waarin hij op gezaghebbende wijze beschreef hoe seksualiteit en geweld met elkaar waren verweven in de Braziliaanse samenleving – de setting was een kostschool van de elite. Maar Pompeia’s intentie was satire, een kritiek van de Braziliaanse upper class in de vroege jaren van de Republiek, die bleef vasthouden aan monarchistische privileges en decadentie. Zelf zou hij – “om zijn eer te verdedigen” – zelfmoord plegen, nadat hij in een polemiek was verwikkeld met de dichter Olavo Bilac. Deze had Pompeia van homoseksualiteit “beschuldigd” in een publieke uitwisseling van furieuze artikelen, die volgde op hun politieke meningsverschil inzake de regering van Floriano Peixoto. Het is belangrijk om op te merken dat dit dezelfde tijd was waarin Oscar Wilde en Lord Alfred Douglas verstrikt waren in het rampzalige proces dat zou leiden tot Wildes gevangenschap en vroegtijdige dood.

Andere noemenswaardige auteurs zijn João do Rio (1881-1921), een wildiaanse dandy die de eerste was om de onstuimige geruchten rondom zijn ambigue voorkomen te accepteren en er mee te spelen. Ook Mário de Andrade (1890–1945), een van de oprichters van de Modernistische beweging en een bijzonder gesloten man wiens homoseksualiteit pas in 2015 werd aangetoond toen zijn werk, zeventig jaar na zijn dood, in het publieke domein terechtkwam. En toen zelfs pas na een juridisch gevecht over de openbaarmaking van een beruchte brief uit 1928 waarin hij op elegante wijze de kwestie probeert te bespreken met collega-Modernist Manuel Bandeira. En ten slotte Lúcio Cardoso (1912–1968), goede vriend en vertrouweling van Clarice Lispector, auteur van openlijk homo-erotische gedichten en in zijn roman Crônica da Casa Assassinada (1959) een van de scherpste critici van de Braziliaanse seksuele hypocrisie. In de jaren zestig kon een lesbische schrijver daarentegen op onverdeeld commercieel succes rekenen; Cassandra Rios, een van de eerste vrouwen die expliciet over lesbisch verlangen schreef, bereikte de top van de bestsellerlijstjes – ze zou echter nooit het soort lovende kritieken als sommige van haar mannelijke tegenhangers ontvangen.

4.

Hoewel Brazilië in de jaren zestig en zeventig getuige zou zijn van verwoede repressie door de militaire dictatuur, was het hek al van de dam. De kunstenaars van de Tropicália-beweging maakten werk dat de nationale esthetiek en moraal zou tarten, in het bijzonder in de figuur van de androgyne Caetano Veloso.

Caetano Veloso

De jaren zeventig zouden een explosie van activisme en moed kennen, met schrijvers als Caio Fernando Abreu, Silviano Santiago, Marize Castro en Renata Pallottini. Maar voor dit artikel heb ik drie specifieke dichters gekozen, in een poging drie verschillende generaties te omspannen. Deze dichters zijn Roberto Piva (1937–2010), Horácio Costa (1954) en Ismar Tirelli Neto (1985). Ze vormen een gedeelte van een veel groter geheel, en iedere benadering van eigentijdse queer-belichaamde Braziliaanse poëzie zal ook het werk van lesbische schrijvers als Angélica Freitas en Tatiana Pequeno moeten includeren, en dat van trans dichters als Tom Nóbrega – iets wat ik in de toekomst hoop te doen, hoewel ik over sommige van hen elders heb geschreven.

Vandaag de dag heeft Roberto Piva een iconische status in Brazilië, maar dat was niet altijd zo. Paranóia, zijn debuut in 1963, werd onthaald als de voortzetting van de surrealistische traditie van niemand minder dan André Breton en Piva zou als een van de eerste Brazilianen het over beatnik dichters als Allen Ginsberg hebben. Maar zijn entrée was slecht getimed ten aanzien van de voornaamste en luidste debatten binnen de Braziliaanse dichtkunst van die tijd. In de jaren vijftig diende zich een divers scala van experimentele bewegingen aan, zoals concrete poëzie, neoconcrete poëzie, praxispoëzie en procespoëzie, elk verankerd in de constructivistische stuwkracht van het internationale modernisme. Roberto Piva’s perspectieven en hallucinaties leken ontijdig in een metropool als São Paulo waar men op dat moment op de achterste benen stond in discussies over de grafische experimenten van Augusto de Campos en Décio Pignatari, slechts een paar jaar ouder dan hij. En in overwegend agnostische kringen leken Piva’s afgoderij en oproepen om terug te keren naar de sjamanistische krachten van het woord zelfs nog meer uit de maat te lopen. Tussen de jaren zestig en tachtig bleef hij zijn visionaire boeken publiceren, maar zijn eenmansrevolutie kon op weinig volgelingen rekenen, zoals een criticus eens schreef – hoewel hij in de marges van de stad een cultfiguur was. Dit zou pas veranderen aan het begin van de 21e eeuw toen Braziliaanse lezers, na decennia van rationele, constructivistische en formalistische poëzie, op zoek gingen naar de waanzinnigen onder die weldenkende schrijvers. Dit zou dan Roberto Piva’s tijd worden, en die van een andere zinnelijke mysticus, Hilda Hilst. Helaas was het te laat. Roberto Piva overleed in São Paulo op 3 juli 2010, terwijl zijn verzameld werk werd voorbereid voor publicatie.

Horácio Costa, inmiddels in de zestig, woonde jarenlang buiten Brazilië; hij doceerde literatuur in Mexico. In een pre-internettijdperk betekende dit niet alleen een ballingschap van het lichaam dat de poëzie voortbracht, maar ook van de poëzie zelf. Hij debuteerde in 1981 met de verzameling 26 gedichten en 8 verhalen, maar werd onder poëzieliefhebbers met de bundels Satori (1989) en Quadragésimo (1999) erkend als een van de meest geraffineerde stemmen van zijn generatie. Sinds hij terug is in Brazilië, waar hij nu als docent werkt, is hij ook vanuit zijn universiteitslokalen dienstbaar als leraar van jongere generaties. Als dichter zouden we hem vandaag de dag, naast romancier en criticus Silviano Santiago, als een van de meest gerespecteerde en gevestigde stemmen van een mogelijke queer canon kunnen noemen. Zijn werk verschilt enorm van dat van Roberto Piva. Waar Piva een en al visie en heidense extase is, is Costa een onderkoelde waarnemer van zijn eigen lichaam en de samenleving waarin het continu in gevaar is.

Op de een of andere manier tussen de twee maar toch anders dan beide, vertoont de poëzie van Ismar Tirelli Neto zowel de gedurfde beeldspraak van Piva als de sarcastische onthechting die we kennen van gedichten van Horácio Costa. Onlangs lanceerden Costa en Tirelli Neto een samenwerking. In het werk van Tirelli Neto herken ik instinctief een gemeenschappelijk kenmerk van naoorlogse poëzie van homoseksuele dichters. Als gevolg van de veiligheid die de massa van de grote stad biedt, manifesteert dit soort poëzie zich vaak als ‘stads’; en misschien is het vanwege een wantrouwen richting alles wat in het Westen als ‘natuurlijk’ wordt beschouwd dat queer poëzie, met name die door mannen, vaak natuur door cultuur lijkt te vervangen in haar tekstualiteit. Daarom lijkt er in queer poëzie een voortdurende viering te zijn van culturele fenomenen, in tegenstelling tot natuurlijke. Het filmhuis, niet het landschap. De menselijke zanger, niet de vogel. In de woorden van Frank O’Hara: “Ik kan zelfs niet van een grassprietje genieten, tenzij ik weet dat er een metro binnen handbereik is, een platenzaak of een ander teken dat mensen het leven niet compleet betreuren. Het is belangrijker om het minst oprechte te bekrachtigen. De wolken krijgen nu ook wel genoeg aandacht…” Deze schijnbare tegenstelling tekent zich volgens mij minder helder af in lesbische poëzie; en we kunnen recentelijke lesbische dichters bedenken die heel gericht lijken op de natuur, zoals Adrienne Rich en Mary Oliver.

5.

De huidige politieke situatie in Brazilië, sinds de verkiezing van Jair Bolsonaro, heeft queer auteurs in het land verontrust en geleid tot onveiligheid – maar, ze heeft de scene ook nieuw leven ingeblazen. Nooit eerder produceerden zoveel queers op zo’n zichtbare manier poëzie. Queer vrouwen als Angélica Freitas, Tatiana Pequeno, Nívea Sabino en Tatiana Nascimento. Van de mannelijke queers, naast de hier besprokene, moeten we de romanciers en dichters Silviano Santiago, João Silvério Trevisan, Bernardo Carvalho, Renato Negrão, Rafael Mantovani en Otávio Campos noemen. Onder het teken van Madame Satan [Madame Satã], zoals een van de Braziliaanse gay iconen van de jaren dertig bekendstond.

Madame Satã

Comments

Ricardo Domeneck (1977) is een van de meest veelzijdige stemmen in de hedendaagse Braziliaanse poëzie. Hij is dichter, criticus en vertaler en een van de oprichters van het multidisciplinaire kunstenaarscollectief Gully Havoc. Gedichten van zijn hand zijn onder meer vertaald naar het Duits, Engels, Spaans, Frans, Russisch en Sloveens. Domeneck woont en werkt in Berlijn. Op Samplekanon verscheen eerder een indrukwekkend driedelig feuilleton over Braziliaanse literatuur.  Het verzamelde lichaam is een Nederlandse uitgave van zijn werk, vertaald door Bart Vonck en uitgegeven door Perdu.

Tim Bongaerts

er is weinig voor nodig
een korte ontkoppeling 
van je lichaam 

hoor je het bot kraken?

Lees verder

Simone Atangana Bekono

UHH,,,I AM SORRY I KNOW NOTHING OF FORM!!

er wordt veel over me gefluisterd
ik mis tucht dus ik vraag stergespreid om tucht

Lees verder

Yinni

GEGROET BODHISATTVA VAN HET AFVAL

Lees verder

Rozalie Hirs

ik doe mijn haar
[thema en variaties]

Lees verder

Angelika Geronymaki

diep in de aardkorst gaat de tektonische grens
gebukt onder een saboteur, voor hem het onderrijk,
anti-oceaan e.d.

Lees verder

marwin vos

de teksten opnieuw doorgenomen op de woorden

– zelfmoord

– moord/uitsterven

– weigeren

– joy

Lees verder

Yasmin Namavar

ik kniel voor de bloemen, de velgen
gebukt onder het lichaam
als ik opkijk
ligt er een kind tussen mijn benen

Lees verder

Alara Adilow

Dysforie diaspora dysforie mijn
en laat me daarna spreken
Met dit bijeengeraapte vocabulaire
van ingestorte dingen: steden ideeën idealen familie economieën.

Lees verder

Max Urai

De auteur wil de volgende personen en instanties bedanken voor hun hulp bij de totstandkoming van deze roman.

Lees verder

Anne Marijn Voorhorst

 In het Westfield Forum ruikt het niet naar urine maar naar
    parfums van alle bezoekers, plus die die er te koop zijn, plus die van de zangeressen die
    door Les Halles galmen

Lees verder